De indruk die je krijgt bij onderzoek naar kunststromingen en - kritieken aan het eind van de 19e, begin 20e eeuw is dat er over het algemeen veel behoefte was aan genre paneeltjes. Landschapstafereeltjes, een boerderij setting - mythologische voorstellingen met geoorloofde erotische taferelen deden het ook goed in de heren rooksalons - veldboeketten en weelderige stillevens. Binnen deze situatie van vraag en aanbod probeerden beeldend kunstenaars een eigen weg te zoeken. De impressionistische stroming van de Haagse School - overgewaaid uit Frankrijk, met name uit Parijs - sloeg aan bij de nieuwe, jonge generatie van 1880. Men wilde naar buiten en af van de voorgekauwde paden. De opkomst van fotografie speelde daar een grote rol in en ook de uitvinding van verf in tubes - heb ik mij door conservator van het Noord Veluws museum Harry Tijssen laten vertellen. Een praktische oorzaak van het naar buiten kunnen gaan om te schilderen waar je niet zo snel aan denkt.
Bij onderzoek naar Willem de Zwart, (1862-1931), dringt het woord 'sappelen' voor dagelijks levensonderhoud zich zeker op. In de biografie van Richard Bionda uit 1984 komt hij over als een wat ingehouden, complexe figuur, niet heel soepel in de omgang. Zijn enorme productie valt ook op. In de loop van zijn carrière zie je hem wankelen tussen de noodzaak om commercieel werk te maken en de keuze willen maken voor vrij werk. Hij maakte etsen schijnbaar aan de lopende band en bood deze ook aan - daarnaast schilderde hij genrestukken én vrij werk.
Bijna achttien jaar - vanaf 1892 - hij was dertig jaar oud - stond hij onder contract bij kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co. In correspondentie zien we dat hij voorstudies aanbood, die werden gekeurd en meestal werd er meteen ook een koper gezocht, en dan schilderde hij het werk af. Daar stond een goed maandbedrag tegenover, waardoor hij een huis kon kopen en er een gezin van onderhield. Toch probeerde hij met regelmaat uit dit keurslijf te ontsnappen. Hij had een aantal vrij grote overzichtsexposities en exposeerde ook bij andere - soms concurrerende kunsthandels. Dat maakte de sfeer met Wisselingh er niet altijd beter op...Maar zo probeerde hij natuurlijk óók zijn marktwaarde op te drijven. Als je hierop doordenkt dan ontkom je niet aan de gedachte dat er niet zo heel veel is veranderd in de kunstwereld...
De Zwart ging in zijn vrije werk tegen de stroom in. Dat werd hem niet altijd in dank afgenomen blijkens het volgende citaat uit een kritiek die in januari 1907 verscheen in het kunsttijdschrift Onze Kunst:
(bron: Rkd - auteur onbekend)
Anderen, waaronder niet de minsten, wisten zijn werk juist hogelijk te waarderen:
Het eerste lovende citaat is van de gewaardeerde kunstschilder en criticus Conrad Kickert, naar aanleiding van een expositie in januari 1908 van kunsthandel Voskuil aan het Amsterdamse Spui. Het tweede citaat komt van de kunstcritica en - schilder Grada Hermina Marius - (Gerharda Marius, 1854-1919), die De Zwart goedgezind was.
Een goedlachse, bourgondische figuur was hij beslist niet. Hij kon duister zijn - maar bovenal moet een leven waarin hij voortdurend met zijn werk handel moest drijven hem zwaar zijn gevallen. Later meer hierover!
Gevallen Engel, ca. 1916 - Rijksmuseum Amsterdam
Commercieel werk: herinneringsprent in opdracht van uitgeverij Joh. G. Stemler naar aanleiding van de kroning tot koningin van Prinses Wilhelmina op 6 september 1898 - bron: Rijksmuseum Amsterdam
Bronnen: Rkd - Depot Rijksmuseum Amsterdam, Kunstmuseum Den Haag
Richard Bionda: Willem de Zwart, catalogus/biografie bij een overzichtsexpositie van zijn werk in 1984, Haags Gemeentemuseum, i.s.m. Stedelijk museum Alkmaar, Singer museum Laren