Thomas Mann contra Heinrich: een inleiding

Op 30 december 1917 schreef Heinrich Mann aan zijn collega-broer Thomas: De vijandschap van je geest kende ik van oudsher, e. wanneer je extreme stellingname in de oorlog jezelf heeft verwonderd, voor mij was deze vooruit te zien. Dit weten heeft mij niet belemmerd, dikwijls van je werk te houden, nog vaker erin door te dringen, het bij herhaling publiekelijk te prijzen of verdedigen, e. je, als je aan jezelf twijfelde, te troosten als een jongere broer. Ontving ik van dit alles bijna niets terug, ik heb mij er niet door van de wijs laten brengen. Ik wist dat je, om je zeker te voelen, zelfbeperking nodig hebt, zelfs afweer van anderen, - en zo ben ik ook je aanvallen - ze strekken zich uit vanaf een tijdschrift met de naam "Vrijstaat" tot in je meest recente boek - altijd nog zonder grote inspanning te boven gekomen. Te boven gekomen e. niet vergolden - of pas dan een enkele keer vergolden als het niet meer om het persoonlijke ging, of om literaire voorliefde of inte